De verloren parel (2015) - Madeleine Berkhemer, foto: Otto Snoek

EEN WANDELTOCHT ONDER ZUSTERS – ROTTERDAM TE VOET BEGRIJPEN  


In 2022 verbleef kunsthistorica Susanne Altmann twee maanden in Rotterdam. Zij was een van de gasten in het kader van de kunstenaarsuitwisseling die de steden Dresden en Rotterdam sinds ruim tien jaar hebben. Goethe-Institut Rotterdam (dat helaas in 2024 wordt opgeheven) en CBK Rotterdam zorgen ervoor dat de participanten in beide steden worden opgevangen. Altmann verdiepte zich in de architectuur en kunst in de openbare ruimte van Rotterdam. Voor het magazine DCA (Dresden Contemporary Art) beschreef zij medio 2023 haar Rotterdamse indrukken. CBK Rotterdam liet de prachtige tekst vertalen door Peter Jamin. 

EEN WANDELTOCHT ONDER ZUSTERS – ROTTERDAM TE VOET BEGRIJPEN  
door Susanne Altmann

Wie van jullie zou op een zonnige zondagmiddag een wandelingetje maken over de Prager Strasse terwijl er een halve finale voetbal van landelijk belang bezig is? Ik niet, dat is wel zeker. Maar in Rotterdam is ondergetekende onder het mom van cultuurhistorische interesse er stoutmoedig op uit getrokken. Wat Dresden met deze stoere havenstad verbindt, is niet de Alberthafen, het is het stadsbeeldbepalende lot van twee op grote schaal door de oorlog geteisterde metropolen. Dat leidde in 1988, nog in de DDR-tijd, tot een – destijds grenstechnisch nogal abstracte – stedenband. Daarbij wordt er in Nederland onderscheid gemaakt tussen louter partnersteden en geselecteerde zustersteden. Dat klinkt veel verbondener, en Dresden is er daar één van. Hoewel de politieke oorzaken van de grootschalige verwoestingen tussen 1940 en 1945 heel verschillend zijn en gekenmerkt worden door een historische onevenwichtigheid van schuld aan Duitse zijde, was de manier waarop met de verwoestingen werd omgegaan eerder heel vergelijkbaar. Grote stedelijke gebieden moesten opnieuw worden geciviliseerd en van infrastructuur worden voorzien. 
 
Rotterdam had echter een zeker ‘voordeel’ bij al deze ellende – het hoefde veel minder historische verplichtingen na te komen dan de Saksische hoofdstad met haar vele uiterlijke tekenen van een zogenaamde ‘kunststad’. Dresden worstelt nog steeds met de restauratie van architectuur en erfgoed in overeenstemming met hun status als monument, hoe duur en soms overdreven nostalgisch dat ook mag zijn. Rotterdam daarentegen durfde direct na het einde van de oorlog de vlucht naar voren te nemen en beschouwde zijn binnenstad als een tabula rasa. De aanleg van de eerste autovrije voetgangerspromenade, de Lijnbaan, begon hier al in 1949. Een jaar eerder verhuisde de Nederlander Mart Stam (1899-1986), communist en uitgesproken representant van het functionalistisch modernisme, naar Dresden, waar hij de aanzet gaf tot de fusie van de plaatselijke kunstacademie met de Hochschule für Werkkunst. Van het klimaat in de Sovjetbezettingszone had hij eigenlijk een maximum aan artistieke vrijheid verwacht, maar hierin vergiste de innovatieve architect en ontwerper zich. In 1952 keerde Stam, na een weinig succesvolle omweg als rector van de Kunsthochschule Berlin-Weißensee, gedesillusioneerd en de debatten over formalisme zat, terug naar zijn vaderland. Was hij maar gebleven, zou je vanuit huidig perspectief enigszins betweterig verzuchten. 

Want inmiddels was, vooral in Rotterdam, de koers uitgezet voor het nieuwe naoorlogse bouwen. In 1953 werd de Lijnbaan geopend, die nog steeds zijn functie vervult om – vrij naar Goethe – zoiets als “de ware (consumenten)hemel van het volk” te zijn. Wat betreft de bijbehorende drukte op een zomerse zondag vormt het een ware uitdaging voor architectuurliefhebbers. Niet alleen de mensenmassa, maar ook het gevoel dat elk tweede gebouw een filiaal van een fastfashion– of fastfoodketen is, overschaduwt de vreugde over een gebouwencombinatie die – hoewel samengesteld uit strakke kubussen – vanaf het begin een menselijke schaal had. Toen ik ruim twintig jaar geleden eindelijk het beroemde winkelgebied wilde zien dat, zoals bekend, als inspiratie had gediend voor de Prager Strasse, was ik verbluft over hoe weinig monumentaal deze straat was opgezet. De bijna onherbergzame megalomanie van de latere zusterpromenade in Dresden, die in een rechte lijn door de aan het eind van de jaren 60 nog steeds zeer vervallen oude stad sneed, leek voor veel inwoners een daad van socialistische willekeur. Hoewel we vandaag de dag – althans dat hoop ik – de goede bedoelingen erachter begrijpen en het Kulturpalast weer in ons hart hebben gesloten als de democratische kroon op deze periode van heerschappij, was de radicale ingreep destijds enorm pijnlijk voor veel inwoners, bijna als een tweede trauma na het bombardement. Maar wat hadden ze zich dan voorgesteld? Een boulevard vol bankfilialen en chique cafés? Otto Dix had dat al in 1920 tot in het absurde doorgevoerd met zijn bijtend sarcastische schilderij Prager Straße (Stuttgart Kunstmuseum). In een Sovjet-communistisch gezind arbeidersparadijs zou dat sowieso geen optie zijn geweest. 

Natuurlijk, de fantoompijn, het lijden onder het verlies van Fritz Löfflers ‘Oude Dresden’ bepaalt vandaag de dag nog steeds de polemiek en routine van conservatieve, zelfbenoemde beschermers van het stadsgezicht. In Rotterdam was er duidelijk geen tijd – en ook geen bouwkundige reden – om dit soort wonden te likken. Met grote stappen en allerhande esthetische struikelpartijen gaf de op één na grootste stad van Nederland zichzelf een nieuw jasje. Daarbij speelde Lotte Stam-Beese (1903-1988), een Bauhaus-studente en de eerste vrouw van Mart Stam, overigens een stijlbepalende rol. Zij zette zich in voor sociale woningbouw en bekleedde tot 1968 een leidinggevende functie bij de Dienst Stadsontwikkeling en Wederopbouw. Terwijl men in Dresden sneu delibereerde over de goothoogte, schoot in Rotterdam de hoogbouw uit de grond, schijnbaar ongereguleerd en tot op de dag van vandaag tot groot genoegen van zogenaamde sterarchitecten. Losstaande gebouwen met een neiging tot het sculpturale waren geen uitzondering. Zodra je de knusse goothoogte van de Lijnbaan verlaat, kantelen glazen gevels dreigend naar voren, openen zich gigantische doorgangen, tarten kubusvormige wooncomplexen de zwaartekracht, kronkelen felgele buizenbundels zich vanaf het dak van een trappiramide een weg naar beneden, zweven stationsoverkappingen als ufo’s door de omgeving en verdedigen brutalistische forten hun positie. Zo ziet het er thuis bij onze zuster uit: fascinerend divers. Al snel wordt duidelijk dat de zoektocht naar een op wat voor wijze dan ook harmonieus stadsbeeld, hier volledig zinloos is en dat smaakoordelen bij elke straathoek 180 graden kunnen draaien. 

En als je nekpijn doet van al dat gestaar omhoog, dan kun je je wenden tot de openbare kunst. Ook op dit vlak wordt de stadsinrichting gekenmerkt door ambitie, kwantiteit en voor alles onbevangenheid. Het is bijna onmogelijk om een voet buiten de deur te zetten zonder op zijn minst een sculptuur of installatie in je blikveld te treffen. De welbekende kunsthistoricus Walter Grasskamp definieerde de stad als een ‘narratieve ruimte’ maar dacht daarbij waarschijnlijk meer aan het erfgoed van de 19e eeuw en de daarbijbehorende overvloed aan monumenten – historische verhalen van macht, geleerdheid en godsvrucht. In die zin is Rotterdam inderdaad een narratieve ruimte, zoals ondergetekende nog nooit eerder heeft ervaren in enige grote dan wel kleine stad ter wereld. Abstract naast figuratief, treur naast humor, politieke boodschap naast kitsch, groot naast klein. We herinneren ons nog het fenomeen van de drop sculpture (d.w.z. kunstwerken die zonder context ergens leken te zijn gedropt) dat vanaf de jaren ’90 steeds meer onder vuur kwam te liggen van een generatie aan discours gehechte kunstenaars en theoretici. Dit debat moet ongemerkt aan Rotterdam voorbij zijn gegaan, en het resultaat is, om het ongegeneerd te zeggen, superleuk. Vier weken geleden werd voor het Centraal Station het totaal realistische beeld van een stoere jonge vrouw van Afrikaanse afkomst geplaatst – in het zicht overigens van een casino waarboven een vreemde, uit de kluiten gewassen gouden tulpgodin zweeft. De nieuwe installatie, Moments Contained van de Engelsman Thomas J. Price kan gemakkelijk met deze hoogvliegende dame concurreren, aangezien ze bijna vier meter hoog is en haar positie met postkoloniale nonchalance doet gelden. 

Als je een paar minuten dieper het centrum in slentert, strekt zich langs het water van de Westersingel een soort beeldenpark uit. Daaronder bevindt zich, fier in de lucht stekend en niet over het hoofd te zien een fallisch symbool? Verre van dat, het gaat om een gevlochten streng haar (De Vlecht, 2020) als een “een vrouwelijk sensueel symbool … dat ambitieus naar de hemel opstijgt alsof het alleen al door rechtop te staan, zijn eigen verklaring van eigenwaarde en verzet uitdrukt” – aldus maker Kalliopi Lemos. Klassieke sculpturen van Fritz Wotruba, Henri Laurens en Auguste Rodin volgen, even vanzelfsprekend als abrupt. 

Na Rodins beroemde L’Homme qui marche (1907) kan de volgende uitwas al worden gespot: Paul McCarthy’s Santa Claus (2001), dat destijds – in tegenstelling tot wat de onschuldige naam zou doen vermoeden – allerhande opschudding veroorzaakte. De dwergkerstman, die een heuse zes meter hoog is, houdt namelijk een seksspeeltje in zijn hand in de vorm van, tja, een dennenboom, in de volksmond ook wel ‘buttplug’ geheten. Zoveel diversiteit en tolerantie moet kunnen, zegt zuster Rotterdam – niet wetende dat in zuster Dresden de golven van verontwaardiging al hoog oplopen voor stukken minder pikanterie. Zo gaat dat nu eenmaal als er geen zee voor je deur ligt. 

Om tot rust te komen, raden we een omweg aan naar Het Park waar Madeleine Berkhemer (1973-2019) haar prachtige parelketting heeft neergelegd op een stille weide, plus een verloren parel, die als in een oester in een ondiepe plas water rust (De verloren parel, 2015). De sensualiteit van dit feitelijk minimalistische ensemble openbaart zich pas geleidelijk, en des te meer als men het credo van de te vroeg gestorven kunstenaar kent: “Zonder seksuele lading heeft kunst geen bestaansrecht”. Zelfs postuum knipoogt Berkhemer in de richting van Santa Claus en pleit ze voor een onverschrokken artistieke inname van de openbare ruimte.  

Ik kan bijna niet geloven dat ik dit ooit nog eens zou schrijven, maar doe het toch. Ja zusters (en, vooruit, broeders), Rotterdam is een ronduit betoverende les in stedelijke losheid. 

Publicatiedatum: 23/10/2023