Sash – Sandra Smets over het werk van Ron van der Ende
Door Sandra Smets
Steden kunnen op verschillende manieren gedefinieerd worden, maar één ervan is dat een stad een plek van beloftes is. Het heeft een dusdanige concentratie van leven en bedrijvigheid, dat in theorie iedereen er zijn dromen waar zou kunnen maken. Dat zie je aan het straatbeeld. Gevels die zich trots met elkaar meten, bouwstijlen die worden gesloopt ten gunste van modernere inzichten. Maar tegenover die droom staat een weerbarstige realiteit van getemperde verwachtingen en tegenvallende uitzichten. Over triomf, groots dromen en moeilijke uitzichten gaat het kunstwerk Sash van Ron van der Ende, een vensterraam dat uitkijkt op een bakstenen muur, waar je je ideale vergezicht dan maar moet dromen. Een ambitieus kunstwerk is het bovendien, zeventien meter hoog op de kale zijwand van een appartementengebouw waar het zelfs wat bovenuit steekt, zo bewijzend dat je beperkingen kunt ontstijgen.
Het werk van de Rotterdamse beeldhouwer Ron van der Ende gaat al langer over mogelijkheden en onmogelijkheden. Zijn tentoonstelling The Factory Set in de Kunsthal in 2014 was een parade van beloftevolle objecten – auto’s, schepen, elektronica, architectuur – die hij assembleert uit sloophout, waarmee ze meteen bij oplevering al versleten zijn. Daar mag je nostalgie in zien; het zijn immers de symbolen van de modernistische wedloop die onze samenleving voortstuwt. Maar ook laat het zien hoe Van der Ende in zijn minutieus gemaakte basreliëfs tegenstrijdige ideeën van tijd verwerkt. Alsof hij ze de ziel schenkt die pas bij het ouder worden op iemands buitenkant zichtbaar wordt. Ook dat is voelbaar in steden zoals Rotterdam, waar stedelingen tijdens het ouder worden telkens maar de stad zien vernieuwen en jonger worden.
Zonder verleden geen heden
Sash, Engels voor schuifraam, is daarbij een symbool voor een tijd die heeft moeten wijken voor nieuwere ingrepen. Dat tijdvakken daarbij kunnen botsen en wringen, is te zien op de kop van de Voorschoterlaan. Daar in het oude dorpse Kralingen heeft de aanleg van de grootsteedse metro tot boven de grond littekens getrokken die zichtbaar blijven, net als de navolgende stadsvernieuwing. In dit rommelige deel van de Voorschoterlaan valt vooral die ene flat uit de jaren tachtig op, met een kale zijwand die liefdeloosheid uitstraalt. Dat vond ook Van der Ende, toen hij werd gevraagd om er een ontwerp voor te maken door een lokaal bewonersinitiatief, de trekkers achter deze kunstopdracht. De wand afdekken vond hij geen optie: dan vestig je er juist meer aandacht op. Liever kwam hij met het voorstel voor een open structuur, een type ambachtelijk raam uit vroeger tijden. Het onomatopee Sash echoot hoe deze ramen vernuftig via wieltjes en een katrolfunctie open schuiven.
Door dit mechaniek is dit raam toch geen fremdkörper tussen de zoveel technischer uitziende thema’s van Van der Ende, die met een constructiebril op de naar de wereld lijkt te kijken. Hoewel dit zijn eerste werk in de openbare ruimte is, kennen veel stedelingen zijn basreliëfs. Bezoekers aan het Erasmus MC passeren er bij de hoofdentree zijn enorme opengewerkte kubus, publiek van Worm kent er zijn reusachtige cassettebandjes die herinneren aan het maakplezier van eigen bandjes en eigen muziek, aan het actief deelnemen aan je eigen culturele scene, waarmee hij bovendien een retrogevoel geeft aan de alternatieve programmering van dit muziekpodium. Zonder verleden geen heden.
Zodoende zit er een tegenstrijdig of dubbel tijdsbesef in zijn basreliëfs, hedendaagse trompe l’oeils zonder putti maar met symbolen van de economische welvaart, de godenhemels van onze tijd. Deze geeft hij diepte-effecten door verdwijnpunten buiten de voorstellingen, waardoor ze hoogreliëfs lijken die zonder houvast rondzweven in het luchtledige. Zo ook Sash, waar het hyperrealisme helpt om het waarachtig te maken: een in hout getimmerde fata morgana van mythische proporties, in vorm en schaal verwijzend naar de triomfboog. Maar wie triomfeert hier?
Het verleden misschien, de kunst, de dromers, zij die uitzichten vinden waar anderen muren zien. In alle gevallen brengt het een hommage aan constructies en ambacht, zoals hij ook doet met zijn tandraderen, auto’s en ruimtecapsules, wat hij ook zelf met ambachtelijke precisie verbeeldt – een Droste-effect in technische zin. Zo vallen materiaal en verbeelding samen.
De belofte van verbetering
Maar waar Van der Ende doorgaans met sloophout werkt, was dat voor de openbare ruimte geen praktische optie. In plaats daarvan vroeg hij kaplijsten op van bomen in de wijk die toch moeten verdwijnen. Zo ging hij op zoek naar duurzaam en karaktervol hout, waarvan de nerven zullen meewerken in het ontwerp. Hiervoor maakte hij uiterst gedetailleerde constructietekeningen, geholpen door het feit dat hij de zoon van een aannemer is. Zijn vroegste jeugdherinneringen heeft hij aan de houtopslag en werkplaatsen van de timmerfabriek waar zijn vader bedrijfsleider was en waar zijn moeder schoonmaakte toen hij nog niet op de kleuterschool zat. Ook daar doet het houten venster hem aan denken – veel autobiografischer dan dit zal het nuchter uitziende werk van Van der Ende niet worden.
Maar intussen is het dus niet alles nuchterheid wat erin besloten zit. Het gaat om een liefde voor materiaal en constructies, om de belofte van verbetering die in moderne objecten en architectuur besloten zit, en om hoe die haaks staat op het gebruik ervan. Ver verwijderd van de glanzende beeldtaal van brochures zijn Van der Endes interpretaties eerder een antiwedloop van vernieuwing.
Dat alles maakt dit kunstwerk een combinatie van belofte en onmogelijkheid, en een wonderlijk surrealistische verschijning bovendien. Deels komt dat door de technische constructie. Het reliëf hangt aan de muur via een onzichtbare stalen drager, waardoor een optische illusie ontstaat. Vooral wanneer je het werk vanaf de Oude Dijk nadert, zal lijken alsof een reusachtig schuifraam voor de gevel langs zweeft, de straat in. Dat effect ontstaat doordat de drager van het raam een wig vormt met de gevelwand van de flat, die namelijk iets schuin tegenover de rooilijn staat. De gevel staat scheef, maar het raam recht, met in de sponningen diepe perspectivische vertekeningen – ergo, een fata morgana, een fantoom uit het verleden. Als om te zeggen: dit is geen decoratie, het is een autonoom beeld, dat zich niet laat beperken door de afmetingen van een muur of stad of wat dan ook, maar puur en alleen door wat de verbeelding voorschrijft.
Kunsthistoricus en journalist Sandra Smets schreef dit essay over Ron van der Ende in opdracht van CBK Rotterdam ter gelegenheid van zijn eerste kunstwerk in de openbare ruimte, op initiatief van buurtbewoners.